Conclusie: Dans der identiteiten

Gojse nijd & joods narcisme. Over de verhouding tussen joden en niet-joden in Nederland
Evelien Gans

Conclusie: Dans der identiteiten

Minderheidsgroepen lijken in de huidige maatschappelijke verhoudingen niet alleen te lijken onder collectieve onderdrukking. Zij zijn, daar waar die onderdrukking niet (alles)overheersend is, soms ook beter in staat hun belangen collectief te verwoorden en hun cultuur zelfbewust uit te dragen. Bovendien blijkt hun identiteit - hoezeer ook mede bepaald door een uiterst pijnlijke erfenis en door een heden dat bezaaid is met voetangels en klemmen - ook bron van gedrevenheid en creativiteit. Het is dan ook maar de vraag of we Leon de Winter, in zijn antwoord op de journalist die hem ‘die verdomde Holocaust’ benijdde, geheel en al serieus moeten nemen. ‘Ik zei: neem hem over, ik hoef hem niet.’1 

Maar wie was Leon de Winter zonder zijn erfenis van de shoah en zou hij daar werkelijk afstand van willen doen? Het lijkt niet onaardig ons een denkbeeldige ruilmarkt van identiteiten voor te stellen en ons of te vragen hoeveel joden er daadwerkelijk tot ruil zouden overgaan.

En hoeveel niet-joden zouden er in verleiding komen? In zijn hoofdstuk over het naoorlogse antisemitisme in Nederland verwijst Philo Bregstein naar de hypothese van Léon Poliakov, volgens welke een van de bepalende factoren bij het ontstaan van antisemitisme de fascinatie is die joden op niet-joden uitoefenen; soms neemt die fascinatie een positieve, dan weer een negatieve wending. Deze hypothese lijkt ook meer in het algemeen toepasbaar op de houding van niet-joden ten opzichte van joden. Willen niet-joden meer inzicht krijgen in hun ambivalente gevoelens ten opzichte van joden, dan zullen zij die fascinatie aan een nader onderzoek moeten onderwerpen. Want waar komt zij uit voort - uit schuldgevoel, waardering of nijd? Uit bewondering, uit gemis? Is zij gebaseerd op kennis en analyse, of op mythen en stereotypen? Behalve een zich verdiepen in de joodse geschiedenis en actualiteit impliceert een dergelijk onderzoek ook een reflectie op het eigen zelfbeeld, de eigen identiteit. Bregstein wees op de paradox die Nederland in zijn greep houdt: enerzijds zijn de Nederlanders trots op een traditie van tolerantie die Amsterdam tot ‘het Jeruzalem van het Westen’ maakte, anderzijds moeten zij het trauma verwerken van de moord op de joden die bovendien uitgerekend hier - in vergelijking met de andere bezette landen van West-Europa - op ongekend massale schaal plaatsvond.’2 

In hoeverre klopt het (zelf)beeld van de tolerante Nederlander - is de trots niet hard aan een herziening toe? Hoe lang zal het debat over de schaduwzijden van het nationaal verleden nog op zich laten wachten?

Maar het zijn niet alleen de niet-joden die hun zelfbeeld op de snijtafel moeten leggen - ook de joden zelf zijn toe aan een ‘anatomische les’. Is de fascinatie van de niet-jood voor de jood te ondoorzichtig en mede daarom soms gevaarlijk, joden zou wat meer fascinatie voor ‘de ander’ juist geen kwaad doen. Zij dreigen immers - zoals iedere minderheidsgroep - verstrikt te raken in een narcistisch zelfbeeld van leed en trots. Het proces waarin zij hun eigen geschiedenis en cultuur onderzoeken en beleven is volop in beweging; hier kunnen we, niet alleen in Nederland, misschien wel van een ‘renaissance’ spreken. Joden zouden er niet bang voor hoeven zijn dat hun ‘antlers-zijn’ in de verdrukking komt. Alleen al - hoe wrang dit misschien ook moge klinken - de erfenis van de shoah, het taaie bestaan van antisemitische stereotypen en incidenten, de opvallende en controversiële plaats van Israel in de wereld en de manifestatie van de joodse orthodoxie staan er borg voor dat er altijd groepen joden zullen zijn die hun eigen Derde Weg zoeken, in alle mogelijke variaties. Intussen heeft de uitspraak van Bernard van Tijn (1900-1990), joods socialist van de oude stempel, nog niets aan overtuigingskracht verloren: ‘Men is toch eigenlijk altijd traitd'union-jood, nooit jood-sec. Want dan schrap je dus de rest.’3 

Voor joden lijkt de belangrijkste uitdaging eruit te bestaan een evenwicht te vinden tussen behoud van eigenheid en verbondenheid met anderen (het experiment waar de shoah op meedogenloze wijze een eind aan maakte).

Een jood bestaat immers niet alleen uit zijn of Naar joodse identiteit, net zomin als een Nederlander alleen Nederlander is, een Marokkaanse vrouw slechts Marokkaans en een vrouw alleen vrouw. ‘Al onze identiteiten hebben er behoefte aan zich afzonderlijk te profileren,’ schreef György Konrad. ‘En allemaal doen ze zich gelden, elk ten koste van de ander. En iedere formatie van de rivaliserende en samen dansende identiteiten is van geheel persoonlijke aard.4 Waar het om gaat is deze dans te dansen en daarin, met anderen, tot nieuwe passen, een nieuw ritme te komen.

  • 1. Elsevier, 12-12-1992
  • 2. Philo Bregstein, ‘Le paradoxe néerlandais’, p. 97-98. (Voor de Nederlandse vertaling zie: De Groene Amsterdammer, 20-4-1994.
  • 3. Interview met Bernard van Tijn in Koemie Orie, april 1990 / Blanes, juli 1994
  • 4. NRC, 27-3-1993