We gaan op jodenjacht

Dynamiek van de discussie

De discussie over Immers’ deelname aan het spreekkoor draaide om de vraag of de kreet ‘we gaan op jodenjacht’ antisemitisch was. De commentatoren verschilden sterk van mening, omdat zij het belang van de context verschillend beoordeelden. Sommigen vonden deze en andere leuzen een onschuldig onderdeel van de voetbalfolklore; zij betoogden dat de spreekkoren tegen Ajax gericht waren en niet tegen de Joodse bevolkingsgroep. Anderen vonden anti-Joodse spreekkoren ‘dom’, ‘onsmakelijk’, ‘walgelijk’ of ‘verwerpelijk’, maar weinigen namen het woord ‘antisemitisch’ in de mond. De tegenstanders van anti-Joodse spreekkoren vonden vaak ook de spreekkoren van de Ajaxsupporters, waarin ze zich identificeren met Joden, verwerpelijk. Los van de vraag of Immers strafbaar was, betoogden sommigen dat voetballers een voorbeeldfunctie hebben en daarom niet aan dergelijke spreekkoren moeten meedoen.

Ajax als Jodenclub

In sommige reacties werd de verantwoordelijkheid voor anti-Joodse kreten in het voetbal geheel of gedeeltelijk bij Ajax en de Ajaxsupporters gelegd, omdat die zich vereenzelvigen met de geuzennaam ‘Joden.’ In eerste instantie waren het echter de fans van rivaliserende clubs die Ajax dit Joodse imago toekenden. Dat imago had te maken met de locatie van de club in het oosten van Amsterdam waar voor de Tweede Wereldoorlog veel Joden woonden. Mede daardoor had de club ook relatief veel Joodse supporters. In de jaren tachtig begonnen supporters van een aantal voetbalclubs van de grote steden (FC Utrecht, ADO Den Haag, Feyenoord in Rotterdam) Ajax als ‘jodenclub’ of ook ‘neuzenclub’ te bestempelen. [Zie ook Lichaam & Geest] Ajax-supporters kregen vanaf toen slogans te verduren als ‘Wij gaan op jodenjacht’ en ‘Dood aan de Joden.’ In de loop van de tijd werd de scheldnaam ‘Jodenclub’ een geuzennaam voor de Ajax-supporters; ze gingen zich ‘Joden’ of ‘superjoden’ noemen en zich tooien met de davidster en later ook met Israëlische vlaggen.

Jodenjacht en Jodenvervolging

Immers verdedigde zich voor zijn optreden door te zeggen dat het woord ‘jodenjacht’ hem onschuldig leek in vergelijking met een kreet als ‘Hamas, Hamas, Joden aan het gas.’ Ook andere bijdragen aan de discussie laten zien dat ‘we gaan op jodenjacht’ op minder protest kon rekenen dan de leus ‘Hamas...’ De uitingen waarin aan vergassing wordt gerefereerd werden vanwege de historische connotatie als onacceptabel ervaren, terwijl het verband met de Jodenvervolging in het geval van het woord ‘jodenjacht’ vaak niet werd gelegd.

De associatie van Joden met gas is een belangrijk kenmerk van het antisemitische repertoire na de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Al in 1945 kregen de uit de kampen terugkerende Joden de verwensing ‘ze zijn vergeten je te vergassen’ te horen. In de jaren ’80 dook de gas-metafoor op in de voetbalstadions, in de vorm van sisgeluiden en in de leuzen ‘ik heb Ajax onlangs bij de gaskamer zien staan’ en ‘we gaan op jodenjacht’, en nog weer later ‘Hamas, Hamas alle Joden aan het gas.’

Bij het woord ‘jodenjacht’ is de historische connotatie kennelijk minder duidelijk. Anders dan voor Immers bracht het woord voor Ronny Naftaniel van het CIDI en Frits Barend onmiskenbaar de vervolging van Nederlandse Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog in herinnering. Het werd in de Tweede Wereldoorlog gebruikt voor het opsporen en oppakken van Joden door collaborateurs, NSB-ers en Duitse militairen, zoals ook in de titel van Ad van Liempts boek Jodenjacht (2013), waarin hij hun werkwijze analyseert. Collaborateurs die meededen aan het oppakken van Joden hebben ook zelf getuigenissen achtergelaten waaruit blijkt dat zij hun activiteiten zo noemden.1 Behalve in verzetsbladen is het woord ‘jodenjacht’ ook te vinden in verzetspoëzie, bijvoorbeeld het gedicht van P. Mourits uit 1944.

Het woord is echter al veel ouder dan de Tweede Wereldoorlog; het wordt in het Nederlands al minstens sinds de 19e eeuw gebruikt, ter aanduiding van allerlei vormen van geweld gericht tegen Joden, zoals de pogroms eind 19e eeuw in Rusland. De alliteratie heeft ertoe bijgedragen dat het blijft bestaan: het 'bekt' lekker.

Sommige commentatoren vonden dat degenen die zonder historisch besef het woord ‘jodenjacht’ in de mond namen het beste geconfronteerd konden worden met manifestaties van ‘jodenjacht’, het vermoorden van Joden, door bijvoorbeeld een bezoek aan Auschwitz. In het verleden zijn vergelijkbare voorstellen gedaan: in 1982 kreeg een FC-Utrecht-fan voor het schreeuwen van antisemitische leuzen een bezoek aan kamp Westerbork opgelegd.

Overgevoeligheid & overreactie

De kritische reacties van onder andere Frits Barend en Joodse organisaties als FJN en het CIDI riepen weerstand op. Sommige betrokkenen en commentatoren vonden dat er sprake was van Joodse overgevoeligheid en overreactie. Joden zouden het incident hebben ‘opgeblazen’ en altijd de Tweede Wereldoorlog erbij halen. Dit is een voorbeeld van slachtoffer-daderomkering oftewel blaming the victim. Daarbij wordt de gekwetste partij (hier Joodse organisaties) die de kwetsende partij (hier ADO) wijst op zijn krenkende uiting tot boosdoener bestempeld. Zo stelde voorzitter van Feyenoord-supportersvereniging Eric van Dorp dat ‘Joodse verenigingen’ de boel om niks op scherp zetten en Immers als antisemitisch afschilderen. De reactie van Richard de Mos was opmerkelijk aangezien hij via Kamervragen de leus over jodenjacht ‘walgelijk’ noemde en in tweede instantie juist anderen verweet het incident op te blazen. De Mos zei te vrezen voor een hetze tegen ADO, volgens hem ‘slachtoffer van negatieve publiciteit’ gecreëerd door ‘mensen die dit hebben aangegrepen om weer eens een keer op de televisie te komen.’ [Zie Lichaam & Geest]

Intentie

De betrokkenen en commentatoren waren het met elkaar eens dat Immers zich met de kreet ‘we gaan op jodenjacht’ niet tegen de Joden richtte, maar tegen de spelers en supporters van Ajax. Voor de betrokkenen en sommige commentatoren was het ontbreken van de intentie om Joden te beledigen doorslaggevend om de kreet niet als antisemitisch te bestempelen. Van Schoonhoven van Elsevier vond dat juridische stappen tegen Immers niet op zijn plaats waren omdat hij geen antisemiet was, en bovendien zijn uitspraken niet in het publiek deed. Richard de Mos verbond antisemitisme met ‘Hitler en zijn vriendjes’ en concludeerde dus dat er geen sprake was van antisemitisme onder ADO-supporters. Andere commentatoren redeneerden vanuit de gekwetste groep; voor overlevenden van de Jodenvervolging waren anti-Joodse spreekkoren kwetsend, ook al waren ze niet zo bedoeld. [Zie Slachtoffers & Daders]

  • 1. In zijn studie Ondergang citeerde Jacques Presser enkele notities van degenen die ‘op Jodenjacht’ gingen. Jacques Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945, Den Haag: Staatsuitgeverij, 1965, p. 181.