Handel & Geld

Stereotypen over het materialisme van de Joden

De associatie van Joden met handel en geld kent zijn oorsprong in de aparte sociaaleconomische positie van de Joden in de middeleeuwse samenlevingen van Europa. Joden hadden zich van oudsher – zij woonden over het algemeen rond de Middellandse zee - toegelegd op de handel in koopwaren en later in geld. Gezien de latere verspreiding van Joden over een nog groter gebied dat meerdere continenten omvatte bestonden er internationale netwerken waar Joodse handelaars gebruik van konden maken. Hun toenemende specialisatie in de warenhandel en hun specifieke positie als geldhandelaar was vooral geboren uit maatschappelijke uitsluiting. De christelijke kerk beschouwde handel als weinig spiritueel en rente, dat wil zeggen geld verdienen met geld, als doodzonde, hoewel aanvankelijk en later opnieuw ook in christelijke kring de handel in geld bloeide. Joden waren uitgesloten van functies in het bestuur en het leger en mogelijkheden in handwerk en ambachten werden in de loop van de Middeleeuwen steeds geringer.

Joden en (geld)handel

Vanaf de twaalfde eeuw werden de Joden extra zichtbaar door hun betrokkenheid bij de handel in geld, als geldschieter, wisselaar of pandjesbaas. Ze functioneerden als financiers van koningen, edellieden, geestelijken en de steden en leenden geld uit aan de lagere klassen. De afhankelijkheid van de elite aan Joodse geldschieters bood hen een zekere, hoewel veranderlijke, bescherming en creëerde een kleine bovenlaag van rijke Joden, terwijl de grote meerderheid een marginaal bestaan leidde.

Joden waren niet de enigen die geld uitleenden, maar als buitenstaanders en ‘ongelovigen’ waren zij wel het belangrijkste doelwit van kritiek en haat. Handelen in geld werd in de christelijke samenleving als een besmette, hoewel ook noodzakelijke, activiteit gezien. Zo ontstond het beeld van de Joodse woekeraar, die geld uitleent in ruil voor ‘woeker’ – buitensporig hoge rente. Voor velen gold woeker als synoniem voor rente, ook na de versoepeling van het kerkelijk woekerverbod, en ‘de Jood’ werd een synoniem voor venter, sjacheraar en niet zelden ook bedrieger.

Met de versoepeling van het kerkelijke woekerverbod werd de geldhandel grotendeels overgenomen door christenen. Joden werden dus gedwongen zich nog meer te richten op het lenen aan de armere klassen en op heling. Hoewel slechts een minderheid van de Joden tot de rijke bovenlaag van financiers behoorden, en de Joden voornamelijk een verarmde groep waren, bijvoorbeeld werkzaam als venter en in kleine bedrijfjes en werkplaatsen bleef het stereotype van de rijke Jood voortbestaan. De professionele specialisatie duurde deels tot aan de 20e eeuw, zodat de stereotiepe associatie van Joden met geld, geldzucht, kapitalisme en uitbuiting bleef bestaan.

Joden, kapitalisme en materialisme

Met de opkomst van de markteconomie, het (vroeg)kapitalisme en de industrialisering profiteerden handelaars, onder wie Joden. Er ontstond een kleine bovenlaag van rijke Joodse bankiers en ondernemers.

Juist vanwege hun positie als buitenstaander, hun expertise op het gebied van handel en vanwege de verlening van gelijke burgerrechten aan Joden (zie Macht en politiek) vervulden Joden vaak de rol van pionier. Zij hadden dus inderdaad deels belang bij de opkomst van het kapitalisme, omdat deuren opengingen die vroeger voor hen gesloten bleven. Zij waren actief op het gebied van nieuwe economische projecten als de aanleg van spoorwegen en de oprichting van warenhuizen, en kregen toegang tot universiteiten en nieuwe branches als moderne journalistiek, administratieve beroepen en openbaar onderwijs. Joden drongen op deze manier ook door tot de middenklasse. Zo raakte het moderne warenhuis verbonden met een beeld van een Joodse economische macht die de kleine hardwerkende winkelier verdrukt en de nieuwe journalistiek met een door Joden beheerste pers.

In de moderne tijd verbonden antisemitische geschriften Joden met de uitwassen van het kapitalisme en zetten ze neer als profiteurs en uitbuiters. De veronderstelde sleutelrol van de Joden in het economische leven is model gaan staan voor de stereotiepe gedaantes van de rijke Jood, de Joodse woekeraar, de Joodse vrek en later de Joodse bankier. Een religieuze onderbouwing werd gevonden in de figuur van Judas, hét stereotype van de Joodse verrader, die Jezus tegen dertig zilverlingen aan de Romeinen overleverde.

De stereotiepe verbintenis van Joden aan handel en geld verbindt hen niet alleen aan rijkdom, maar ook aan negatieve eigenschappen als hebzucht en gierigheid, aan de wens geld te verdienen zonder inspanning. De - door omstandigheden bepaalde - maatschappelijke activiteiten van de groep worden gezien als onveranderlijke kenmerken. Joden zouden er per definitie op uit zijn rijkdom te verwerven zonder inspanning en gedragen zich als profiteurs en uitbuiters van hen die wel lichamelijke arbeid verrichten. [Zie ook Lichaam & Geest]