Religie & Geweld

Stereotypen over het Jodendom als primitief en gewelddadig

In het christelijke Europa zijn Joden als andersgelovigen door de eeuwen heen vijandig bejegend. Vanuit christelijke optiek waren ze aanhangers van een dwaalleer en vijanden van het christendom. Hun godsdienst werd gezien als primitief, versteend en achterhaald. Tegelijkertijd voelde het christendom zich schatplichtig aan het jodendom. Het Nieuwe Testament stond op de schouders van het Oude (voor Joden de Tenach). De houding van het christendom ten opzichte van de Joden was dan ook gespleten; het was zowel superieur als ook afhankelijk: de Joden moesten zich bekeren. Bovendien gold het jodendom tijdens het vroege christendom als een geduchte rivaal. Over Joodse rituelen en gebruiken bestonden allerlei mythes, waarbij aan Joden negatieve, duivelse eigenschappen werden toegeschreven.

In de Oudheid gold de religieuze praktijk van de besnijdenis als een onbeschaafde, verminkende en ook obscene praktijk waarmee de Joden zich willens en wetens van anderen afzonderden, net als door hun afwijkende spijswetten en het verbod om met niet-Joden te trouwen. In de Middeleeuwen bood het christendom nieuwe voeding aan de idee dat Joden een neiging tot geweld en wreedheid kenden. De Joden werden verantwoordelijk gehouden voor de kruisiging van Jezus en dus vanuit christelijk perspectief voor deïcide. Een belangrijke basis hiervoor vormde een passage in het Nieuwe Testament (Mattheüs 27:25). Na Jezus’ zouden de aanwezigen gezegd hebben ‘zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!’. Deze Bijbelpassage is in het christendom gebruikt om te bewijzen dat de Joden verantwoordelijk waren voor de moord op Jezus en een vloek over zichzelf en hun nakomelingen hadden uitgesproken. Vroege christenen hadden er belang bij om de Joden, aanhangers van een rivaliserende godsdienst, in de ogen van de Romeinse machthebbers tot zondebok te maken.

Later begonnen er zogenaamde bloedsprookjes te circuleren: verhalen over Joden die menselijk bloed nodig hadden voor hun eigen welzijn. Joden zouden christelijke kinderen, vooral jongens, ontvoeren en vermoorden om hun bloed te gebruiken voor religieuze rituelen. Deze mythe ontstond ondanks het feit dat de Joodse religie gebood ieder contact met bloed te vermijden. Verwant was het idee  dat Joden hosties ontwijdden door ze te doorboren. Dit kon geduid worden als een bespotting en een herhaling van de kruisiging van Christus.

In de islam bestonden ook aanknopingspunten voor vijandigheid tegenover Joden als gelovigen die de goddelijke openbaring verkeerd hadden geïnterpreteerd of verdraaid. Anders dan in het christendom genoten Joden – net als christenen - een zekere erkenning als gelovigen met een geopenbaard boek. Maar ze golden wel als minderwaardig en waren onderworpen aan tal van ge- en verboden. Ze waren zelden slachtoffer van vervolging maar nooit gevrijwaard van discriminatie. In de loop van de 20e eeuw gingen islamitische schriftgeleerden met de opkomst van het zionisme en de staat Israël in toenemende mate anti-Joodse elementen uit de islamitische leer en geschriften gebruiken om het bestaan van een eeuwigdurende vijandschap tussen Joden en de islam te benadrukken. In Nederland is dit islamitisch antisemitisme in de afgelopen 25 jaar zicht- en hoorbaar geworden.

Joden als primitief en kwaadaardig

In Europa is de Joodse rituele slacht sinds de 19e eeuw meermaals ter discussie gesteld. De Joodse godsdienst schrijft voor dat het slachtdier onverdoofd en door een speciaal hiervoor opgeleide slager gedood wordt. Daarbij wordt met een scherp mes een halssnede toegebracht waarbij het dier zo snel mogelijk buiten bewustzijn raakt en bovendien al zijn bloed verliest. In de oppositie tegen deze praktijk vanuit het oogpunt van dierenwelzijn is in het verleden gebruik gemaakt van het antisemitische stereotype dat de Joodse godsdienst en de rituele slacht die er onderdeel van uitmaakt primitief en barbaars zijn.

In de 19e eeuw werden antisemitische interpretaties van de Joodse godsdienst, en in het bijzonder de Talmoed (de commentaren van schriftgeleerden), populair. De Joodse godsdienst zou aan Joden allerlei immorele praktijken toestaan of zelfs voorschrijven, met name haat tegenover niet-Joden, gewelddadigheid, bedrog, pedofilie, homoseksualiteit en perversiteit. Het politieke antisemitisme richtte zich in geschriften ook tegen de Joodse religie en presenteerde haar als slechts een voorwendsel voor Joden om hun kwade natuur uit te leven.

Joden als wreed, wraakzuchtig en bloeddorstig

Een moderne variant van het oude christelijke stereotype van de bloeddorstige jood dook op in de propaganda van de nationaalsocialisten in nazi-Duitsland.  De associatie tussen Joden en bloed werd toen gevisualiseerd door Joden letterlijk voor te stellen als bloedzuigende parasieten. De verbeelding van Joden als bloedzuigers, en later vampiers, roept ook het stereotype op van de Joodse uitbuiter die gedijt ten koste van anderen. [Zie Handel & Geld]

Na de Tweede Wereldoorlog keerde in kritiek op Israël het stereotype van bloeddorstige, wrede, wraakzuchtige Joden terug. Israëliërs worden voorgesteld als mensen die voor hun plezier Palestijnen kwellen en doden. De in 1982 door Israël gedoogde massamoord in de Palestijnse vluchtelingenkampen in Beiroet, Sabra en Chatila, gaf voeding aan de ontwikkeling van dit stereotype. Rond de Tweede Intifada, de Palestijnse opstand die september 2000 begon, circuleerden cartoons en spandoeken waarin gehint werd naar het stereotype van bloeddorstige en wrede Joden. In de beeldcultuur wordt het staatsgeweld van Israël weergegeven met het rood van bloed, gewonde of dode kinderen, of door Israëlisch militair optreden te vergelijken met dat van de nazi’s. Ook het bestempelen van Israëliërs als vampiers en kindermoordenaars maakt deel uit van deze stereotypering.